Bidden met Psalmen

Laatst bijgewerkt: vrijdag 18 september 2020 Gepubliceerd: zaterdag 08 augustus 2020 Geschreven door Lode Caes

Mijn psalmboek: mijn vreugde! – psalterium meum gaudium meum”, Augustinus van Hippo, (+430). Een bron van vreugde ligt in de psalmen opgeborgen, zo getuigt de kerkvader. Gelukkig wie tot die ontdekking mag doorstoten! De 150 oudtestamentische psalmen behoren immers tot het mooiste wat de menselijke literatuur heeft voortgebracht. Zij zijn een spiegel van de menselijke ziel. Zij verwoorden wat in mensen omgaat, wat hen bezielt en staande houdt. In de psalmen leert men niet alleen God, maar vooral ook zichzelf kennen. De eeuwen door werden en worden zij gebeden en gezongen.

Een rijkdom aan gevoelens, ervaringen en gedachten, waarin de mensen zich ‘als in een spiegel’ kunnen herkennen. Inderdaad, nergens leren we de oudtestamentische mens in zijn innerlijke verhouding tot God zo goed kennen als in het psalmgebed. Hier is hijzelf, recht voor zijn God aan het woord. In de psalmen legt hij zijn diepste innerlijke bloot: zijn angst en zijn blijdschap, zijn huiver en zijn bewondering, zijn dankbaarheid en zijn opstandigheid, zijn kennis en zijn ervaring, zijn vragen en zijn antwoorden. Het is dan ook niet te verwonderen dat het Boek van de Psalmen het meest verspreide en het meest gelezen boek van het Oude Testament is, niet alleen in de joodse, maar ook in de christelijke traditie. Omdat die psalmen zo door en door menselijk zijn maken zij het ons makkelijker om solidair te zijn met alle mensen.

Bidden met de psalmen

Soms willen wij bidden, maar weten we niet goed hoe er aan te beginnen. In zo'n geval kijken we uit naar mensen die kunnen helpen, die thuis zijn in het gebed. De grote bidders uit de Bijbel bijvoorbeeld. Allereerst bij Jezus van Nazareth, die ons het ‘Onzevader’ leert, de korte samenvatting van zijn evangelie en eigenlijk van geheel de Bijbel. Verder bij zijn moeder Maria, van wie het onvergetelijke ‘Magnificat’ bewaard gebleven is. Tenslotte ook bij de psalmisten in het psalmboek, dat alleen maar gebeden bevat.

Het zijn gebeden die ook Jezus bad, waarin Hij zichzelf heeft herkend. Soms zullen ook wij ons in de psalmen herkennen, omdat ze vaak juist datgene uitdrukken wat wij op dat ogenblik in ons hart voelen. Soms is dat niet zo, maar dat is helemaal niet erg. Integendeel, om goed te bidden moeten we soms tegen ons eigen hart in bidden, want het is vaak leeg en egoïstisch. Als we alleen maar ons eigen hart beluisteren, zouden we ook van het Onzevader vaak slechts de vierde bede bidden: “Geef ons heden ons dagelijks brood”. Maar dat is lang niet genoeg. God wil het anders. Hij wil dat we ook aandacht hebben voor wat niet of slechts sporadisch ons eigen hart raakt. Zo hebben we ook te leren van die psalmen, die ons aanvankelijk zelfs helemaal vreemd voorkomen. Juist deze ‘botsing’ is heilzaam en leerrijk.

Lofpsalmen of hymnen

Als wij bidden, bidden we gewoonlijk om iets te vragen. Meestal doen we dit dan nog erg simplistisch en kortzichtig, alsof wijzelf het centrum zijn van het heelal. We dienen bij God ons verlanglijstje in en vragen zonder meer dat Hij onze wensen inwilligt. Het gebed van Samuël: “Spreek, Jahwe, uw dienaar luistert” (1 Sam. 3,9-10) draaien we gemakshalve om tot “Luister, Jahwe, uw dienaar spreekt”. Misschien hebben we te veel en te eenzijdig vanuit noodsituaties leren bidden. Dat ook dankbaarheid en bewondering tot gebed kunnen stemmen, is ons heel wat minder vertrouwd.

De psalmist zal spontaan en vanzelfsprekend God loven en prijzen. Juist omdat Hij voor hem levendig nabij is, omdat Hij God en Hij alleen als de diepste grond van zijn bestaan ervaart. Hij doet het recht uit het hart en met de kracht van een symfonie-orkest, een enthousiasme dat aanstekelijk werkt.

 

Looft de Heer in zijn heilige woning, het firmament van zijn majesteit.

Looft Hem om zijn machtige werken, looft Hem, Hij is onmetelijk groot.

Looft Hem op uw schallende hoorn en op uw citers, harpen, gitaren.

Looft Hem met dansen en tamboerijnen, spant uw snaren en speelt op de fluit.

Looft Hem met bekkens, pauken, cimbalen, hout en koper, een koor van stemmen,

halleluja, kreten van vreugde, alle levenden loven de Heer.” (Ps. 150)

 

Smeek- en vloekpsalmen

zijn dan weer gegroeid in hoge nood. Op de eerste plaats vanuit de ervaring van dreigend doodsgevaar. Niets benauwt meer dan een een vroegtijdige dood. Het ideaal is te leven, het getal van onze dagen vol te maken. Daarom pleit de psalmist bij Jahwe: Mijn God, doe Gij mij niet heengaan op de helft van mijn dagen” (Ps. 102,25). Een eerste oorzaak van dood en doodsgevaar is de ziekte: “Heer, wees mij goedgunstig, genees mij, al krenkte ik U” (Ps. 41, 5).

Er zijn echter ook andere bedreigingen of vijanden: zij die God en godsdienst verachten, die het zo nauw niet nemen, die alles wat de vrome bezielt of doet belachelijk maken. Vijanden zijn ook degenen die de psalmist bestelen, bedriegen of belasteren. Verder zij die hem valselijk aanklagen bij het gerecht of valse getuigenissen tegen hem afleggen. In al die omstandigheden klaagt de psalmist zijn nood bij Jahwe in een smeekgebed.

Een speciale groep smeekpsalmen zijn de zogenaamde vloekpsalmen (bv. Ps. 109). Het zijn psalmen die schokken, omdat zij in zo'n rauwe taal geschreven zijn en zoveel verwensingen uitbraken. Toch zijn het echte ‘gebeden’, die recht uit het opgekropte en machteloze gemoed komen. De psalmisten schaamden zich niet er niet voor om vanuit die gevoelens voor God te treden, om hun bezwaarde hart eerlijk voor Hem te luchten, gewoon te zeggen wat in hen opkwam, ook als zij wraak- en haatgevoelens koesterden. Trouwens, waarom zou het gebed niet de vorm mogen aannemen van vloeken, razen, beschuldigen en aanklagen? Zolang men maar naar God gekeerd blijft, al is het dan met verwijten en veroordelingen.

Dankpsalmen

Als de psalmist in nood geholpen werd, als hij opnieuw gezond werd, als zijn onschuld voor het gerecht aan het licht werd gebracht, zong hij een danklied voor God, bij voorkeur in de tempel, omgeven door familieleden en vrienden. Dergelijk dankceremonie in de tempel kon iedere dag plaats hebben, maar de meeste Israëlieten stelden – zoals ook wij trouwens – de uitvoering ervan uit tot een van de grote feesten, bij hen bij voorkeur tot het Loofhuttenfeest, dat na de oogst viel.

 

Van U wil ik spreken, God, en iedereen mag het horen:

Gij hebt mij het leedvermaak van mijn vijanden bespaard.

Ik riep tot U: help mij, God - toen hebt Gij mij genezen;

Gij hebt mij teruggehaald diep uit de afgrond;

Ik werd al bij de doden gerekend; Gij hebt mij weer levend gemaakt…

Toen hebt gij mijn droefheid veranderd in blijdschap,

ik ging in rouw en Gij hebt mij gekleed in vreugde.

En nu, van ganser harte, zing ik dit lied voor U,

en ik mag niet meer zwijgen, en daarom, God mijn God, dank ik U eindeloos.” (Ps. 130)

 

Bidden als we in nood zijn, gaat vanzelf. We doen dan van alles, ook bidden. Maar danken wanneer we het goed hebben of geholpen zijn wordt vaak vergeten. Waarschijnlijk omdat ons hart geen goed geheugen heeft, want ‘Dankbaarheid is het geheugen van het hart’ (Bond zonder Naam). Je moet niet rijk zijn om dankbaar te zijn. Je moet enkel een ‘goed hart’ hebben met een fris geheugen, dat de goedheid van de anderen optekent en onthoudt. Ondank is een van de lelijkste en pijnlijkste dingen die er bestaan. Meestal is het een uiting van hardheid en hoogmoed. Bulldozers en dikhuiden van mensen, danken niet. Zij hebben geen oog voor attenties. Elke goedheid tegenover hun persoon vinden zij maar normaal of vanzelfsprekend, de moeite niet waard om er bij stil te staan. Zij zijn zo vol van zichzelf dat zij niet meer zien hoezeer ook zij de anderen nodig hebben, dat er eigenlijk niets is dat zij niet gekregen hebben.

Iedere mens heeft ontelbare redenen om ‘dankjewel’ te zeggen, iedere dag opnieuw. Dankjewel lieve medemens, omdat je zo goed voor me bent, omdat je me aanvaardt en verdraagt, omdat je ondanks alles van me houdt. Dank u wel, lieve God, omdat elke stroom van goedheid die over de wereld gaat uiteindelijk van bij U vertrekt. Dank u wel, omdat Gij zelf aanwezig zijt in al het goede dat we van medemensen mogen ontvangen. Dank u wel, want het is ‘dank zij U, God’, dat ons ‘dank zij medemensen’ zoveel goeds ten deel valt. Dank u wel!’ (Lamberigts Sylvester, Bidden met psalmen, Davidsfonds, Leuven, 1980.)

Hits: 8891